Tineke Dilliën, licentiaat in de klinische psychologie (RUG, 2002) en gedragstherapeut (UG, 2013) startte eind 2014 met een doctoraat omtrent 'Het neuropsychologisch functioneren van daders van seksueel kindermisbruik' onder promotorschap van Prof. dr. Kris Goethals en Prof. dr. Bernard Sabbe. Ze werkt hiervoor nauw samen met dr. Inti Brazil.

 

Doctoraal onderzoeker: Tineke Dilliën1,2
Promotoren: Prof.dr. K. Goethals1,2, Prof.dr. B. Sabbe2
Werkbegeleider: Inti Brazil2,3

1 Universitair Forensisch Centrum, Universitair Ziekenhuis Antwerpen; Collaborative Antwerp Psychiatric Research Institute (CAPRI), Universiteit Antwerpen; 3 Radboud Universiteit, Nijmegen

 

tineke

 

Doctoraatsproject

Hoewel neuropsychologische factoren beschreven worden in verklaringsmodellen voor seksueel delictgedrag (Ward & Beech, 2006), gebeurde er tot hiertoe relatief weinig onderzoek naar het neuropsychologisch functioneren van daders van seksueel kindermisbruik. Met dit doctoraatsproject willen we hierin verandering brengen en onze kennis van de neuropsychologische mechanismen die onderliggend zijn aan seksueel delictgedrag ten aanzien van kinderen vergroten. Op deze manier hopen we een beter zicht te krijgen op de etiologie en het continueren van seksueel delictgedrag, hetgeen de behandeling van daders van seksueel kindermisbruik ten goede kan komen.

Met de bedoeling onze kennis over het neuropsychologisch functioneren van daders van seksueel kindermisbruik te vergroten, werd een systematische literatuurstudie uitgevoerd. In deze literatuurstudie werd er getracht een antwoord te krijgen op de volgende vragen: (1) Welke neuropsychologische functies zijn verstoord in daders van seksueel kindermisbruik?; (2) Verschillen subgroepen van daders van seksueel kindermisbruik van elkaar in de neuropsychologische tekorten die ze vertonen?; (3) Zijn de gevonden neuropsychologische tekorten specifiek voor daders van seksueel kindermisbruik of eerder gedeeld met andere antisociale populaties?
Op basis van de resultaten van deze literatuurstudie werden een aantal studies opgezet om enkele neuropsychologische tekorten die aangetroffen werden bij daders van seksueel kindermisbruik, verder te onderzoeken. Twee van deze studies focusten op een neuropsychologisch proces dat een invloed heeft op de mogelijkheid tot gedragscontrole, met name het bekrachtigingsleren. Deze studies worden hieronder kort besproken.

Literatuurstudie over het neuropsychologisch functioneren van daders van seksueel kindermisbruik

Op basis van strenge in-en exclusiecriteria werden 20 studies weerhouden in deze literatuurstudie. Deze studies tonen aan dat daders van seksueel kindermisbruik niet alleen klinisch en criminologisch, maar ook neuropsychologisch een heterogene groep vormen. Zeker wanneer het onderscheid gemaakt wordt tussen pedofiele en niet-pedofiele daders van seksueel kindermisbruik, onderscheiden we verschillende neuropsychologische profielen (voor een overzicht van deze studies: zie Dillien, T., Goethals, K., Sabbe, B., & Brazil, I. A., in press). Zoals deze studies aangeven, vertonen niet-pedofiele daders van seksueel misbruik afwijkingen in het verbaal functioneren, het verbaal geheugen en emotieherkenning. Daarnaast worden ze gekenmerkt door een aantal executieve dysfuncties, met name een verminderde inhibitie, een verminderde cognitieve flexibiliteit en een verminderd werkgeheugen. Bij pedofiele daders van seksueel kindermisbruik worden een trage verwerkingssnelheid, problemen in het verbaal en visuospatieel functioneren en verstoringen in de aandachtsfunctie gerapporteerd. Wat hun executief functioneren betreft, vertonen ze een inhibitietekort. Niettegenstaande de bevinding dat pedofiele en niet-pedofiele daders van seksueel kindermisbruik gekenmerkt worden door verschillende neuropsychologische profielen, delen ze een tekort in hun inhiberend vermogen met elkaar. Dit is niet verwonderlijk aangezien een inhibitietekort gelinkt kan worden aan een falende gedragsregulatie en er dus toe kan bijdragen dat antisociale/deviante impulsen niet onderdrukt worden. Ook andere antisociale populaties worden gekenmerkt door een verminderd inhibitievermogen (Hoaken, Allaby, & Earle, 2007; Ogilvie, Stewart, Chan, & Shum, 2011). Op basis hiervan kunnen we besluiten dat dit neuropsychologisch tekort niet specifiek is voor daders van seksueel kindermisbruik, maar gedeeld wordt met andere antisociale groepen. Hetzelfde geldt voor afwijkingen in het verbaal geheugen en emotieherkenning, die ook gerapporteerd worden in andere antisociale populaties (bv., Wood & Liossi, 2006). Dat deze laatste tekorten enkel gevonden worden bij niet-pedofiele daders van seksueel kindermisbruik, doet ons besluiten dat niet-pedofiele daders van seksueel kindermisbruik en niet-seksuele daders neuropsychologisch meer op elkaar lijken dan pedofiele daders van seksueel kindermisbruik en niet-seksuele daders. Deze literatuurstudie zal gepubliceerd worden in 2020: Dillien, T., Goethals, K., Sabbe, B., & Brazil, I. A. (in press). The neuropsychology of child sexual offending: A systematic review. Aggression and Violent Behavior.

Onderzoekslijn ‘Bekrachtigingsleren bij daders van seksueel kindermisbruik’

Een gebrekkige gedragscontrole wordt, zowel in etiologische theorieën als in de literatuur naar de risicofactoren van seksuele recidive, naar voren geschoven als een belangrijke factor ter verklaring van seksueel delictgedrag ten aanzien van kinderen (bv., Hanson & Morton-Bourgon, 2005; Seto, 2019; Ward, Hudson, & Keenan, 1998). In het Motivation-Facilitation model van Seto (2019) wordt een gebrekkige gedragscontrole in verband gebracht met toestandsfactoren (bv. onder invloed zijn), maar ook met neuropsychologische dysfuncties die blijvende moeilijkheden veroorzaken in het controleren en het reguleren van het eigen gedrag. Hierbij verwijst Seto (2019) naar studies die executieve dysfuncties beschrijven bij daders van seksueel kindermisbruik (bv., Joyal, Beaulieu-Plante, & de Chantérac, 2014). Executieve functies zijn de hogere controlefuncties van de hersenen, die mensen in staat stellen om doelgericht te handelen en hun gedrag te controleren. Ze omvatten een aantal basis cognitieve processen, waaronder het vermogen om een onaangepaste/ongewenste respons te onderdrukken (inhibitoire controle of respons inhibitie), het vermogen om het gedrag aan te passen aan veranderde omstandigheden (cognitieve flexibiliteit) en het vermogen om informatie tijdelijk vast te houden en te hanteren in functie van complexe cognitieve functies (werkgeheugen) (Diamond, 2013; Suchy, 2009). Studies die het executief functioneren van daders van seksueel kindermisbruik bestudeerden, legden voornamelijk tekorten bloot in respons inhibitie en cognitieve flexibiliteit (Cohen, et al., 2010; Eastvold, Suchy, & Strassberg, 2011; Joyal, Black, & Dassylva, 2007; Kärgel et al., 2017; Massau et al., 2017; Schiffer & Vonlaufen, 2011). Waar er dus aandacht gegeven werd aan de rol van executieve dysfuncties ter verklaring van moeilijkheden in het reguleren van het eigen gedrag, werden andere neuropsychologische processen die ook een invloed hebben op de mogelijkheid tot gedragscontrole waaronder bekrachtigingsleren tot hiertoe genegeerd in de literatuur over daders van seksueel kindermisbruik.

Bekrachtigingsleren stelt mensen in staat om hun gedrag af te stemmen op de consequenties die volgen (bekrachtigers) en te handelen in functie van het verkrijgen van positieve consequenties (beloningen) en het vermijden van negatieve consequenties (bestraffingen). Naast het leggen van verbanden tussen gedragingen en consequenties, zorgt bekrachtigingsleren er ook voor dat mensen hun gedrag aanpassen wanneer het niet langer gepast is (wanneer het niet langer beloond wordt) (Behrens, Hunt, Woolrich, & Rushworth, 2008; Rushworth, Kolling, Sallet, & Mars, 2012). Bekrachtigingsleren heeft een neurobiologische basis waarbij de betrokkenheid van hersenstructuren zoals de amygdala, de orbitofrontale cortex en de anterieure cingulate cortex aangetoond werd (Rushworth, Behrens, Rudebeck, & Walton, 2007).
In twee recente studies toonden we aan dat een groep daders van seksueel kindermisbruik tekorten vertoont in hun vermogen tot bekrachtigingsleren, in vergelijking met een controlegroep van niet-daders, maar niet in vergelijking met een forensische controlegroep bestaande uit daders van geweldsdelicten. Het verminderd vermogen tot bekrachtigingsleren bleek het meest uitgesproken te zijn bij de niet-pedofiele daders van seksueel kindermisbruik (Dillien, Goethals, Sabbe, & Brazil, 2019a, 2019b). Dat de daders van seksueel kindermisbruik niet verschilden van de forensische controlegroep in hun vermogen tot bekrachtigingsleren, wijst erop dat een verstoord bekrachtigingsleren niet specifiek is voor daders van seksueel kindermisbruik maar eerder gedeeld met andere antisociale populaties. Deze bevinding ligt in de lijn van voorgaande studies die dergelijke tekorten reeds aantoonden voor andere daderpopulaties, zoals gewelddadige daders gediagnosticeerd met psychopathie of een antisociale persoonlijkheidsstoornis (Budhani, Richell, & Blair, 2006; Dargis, Wolf, & Koenigs, 2017; De Brito, Viding, Kumari, Blackwood, & Hodgins, 2013).

De specifieke bevindingen van deze studies en de klinische implicaties van de resultaten zijn beschreven in twee publicaties:

(1) Dillien, T., Goethals, K., Sabbe, B., & Brazil, I. A. (2019a). Impairment of both reward and punishment learning in males who have sexually offended against a child. Sexual Abuse.https://doi.org/https://doi.org/10.1177/1079063219871579

(2) Dillien, T., Goethals, K., Sabbe, B., & Brazil, I. A. (2019b). Reinforcement learning in child molesters. Criminal Behaviour and Mental Health, 29(1), 31–42. Retrieved from https://doi.org/10.1002/cbm.2097

Referenties:

Blair, R. J. R., Mitchell, D. G. V, Leonard, A., Budhani, S., Peschardt, K. S., & Newman, C. (2004). Passive avoidance learning in individuals with psychopathy: Modulation by reward but not by punishment. Personality and Individual Differences, 37, 1179–1192.
Cantor, J. M., Klassen, P. E., Dickey, R., Christensen, B. K., Kuban, M. E., Blak, T., … Blanchard, R. (2005). Handedness in pedophilia and hebephilia. Archives of Sexual Behavior, 34(4), 447–459.
Cantor, J. M., Kuban, M. E., Blak, T., Klassen, P. E., Dickey, R., & Blanchard, R. (2006). Grade failure and special education placement in sexual offenders’ educational histories. Archives of Sexual Behavior, 35(6), 743–751.
Cohen, L. J., Nesci, C., Steinfeld, M., Haeri, S., & Galynker, I. (2011). Investigating the Relationship between Sexual and Chemical Addictions by Comparing Executive Function in Pedophiles, Opiate Addicts and Healthy Controls. Journal of Psychiatric Practices, 16, 405–412.
Eastvold, A., Suchy, Y., & Strassberg, D. (2011). Executive Function Profiles of Pedophilic and Nonpedophilic Child Molesters. Journal of the International Neuropsychological Society, 17(2), 295–307.
Gao, Y., Raine, A., Venables, P. H., Dawson, M. E., & Mednick, S. A. (2010). Association of poor childhood fear conditioning and adult crime. American Journal of Psychiatry, 167, 56–60.
Joyal, C. C., Beaulieu-Plante, J., & de Chanterac, A. (2014). The Neuropsychology of Sex Offenders: A Meta-Analysis. Sexual Abuse-a Journal of Research and Treatment, 26(2), 149–177.
Joyal, C. C., Black, D. N., & Dassylva, B. (2007). The neuropsychology and neurology of sexual deviance: A review and pilot study. Sexual Abuse-a Journal of Research and Treatment, 19(2), 155–173.
Kruger, T. H. C., & Schiffer, B. (2011). Neurocognitive and personality factors in homo- and heterosexual pedophiles and controls. Journal of Sexual Medicine, 8, 1650–1659.
Mitchell, D. G. V, Fine, C., Richell, R. A., Newman, C., Lumsden, J., Blair, K. S., & Blair, R. J. R. (2006). Instrumental learning and relearning in individuals with psychopathy and in patients with lesions involving the amygdala or orbitofrontal cortex. Neuropsychology, 20, 280–289.
Newman, J. P., & Kosson, D. S. (1986). Passive avoidance learning in psychopathic and nonpsychopathic offenders. Journal of Abnormal Psychology, 95, 252–256.
Schiffer, B., & Vonlaufen, C. (2011). Executive Dysfunctions in Pedophilic and Nonpedophilic Child Molesters. Journal of Sexual Medicine, 8(7), 1975–1984.
Suchy, Y., Whittaker, W. J., Strassberg, D. S., & Eastvold, A. (2009). Facial and prosodic affect recognition among pedophilic and nonpedophilic criminal child molesters. Sexual Abuse : A Journal of Research and Treatment, 21(1), 93–110.
Syngelaki, E. M., Moore, S. C., Savage, J. C., Fairchild, G., & Van Goozen, S. H. M. (2009). Executive Functioning and Risky Decision Making in Young Male Offenders. Criminal Justice and Behavior, 36(11), 1213–1227.
Ward, T., & Beech, A. (2006). An integrated theory of sexual offending. Aggression and Violent Behavior.
Zelazo, P. D., & Cunningham, W. (2007). Executive function: mechanisms underlying emotion regulation. In J. Gross (Ed.), Handbook of Emotion Regulation (pp. 135–158). New York: Guilford.