ASO dr. Niel Merckx presenteerde het artikel Hypersexuality: A Critical Review and Introduction to the “Sexhavior Cycle” (Walton et al., 2017).

Hypersexuality: A Critical Review and Introduction to the "Sexhavior Cycle"

Inleiding

Walton et al (2017) besloten in het daglicht van de komst van de ICD-11 (International Classification of Diseases, 11e editie) het concept hyperseksualiteit onder de loep te nemen. Dit deden ze aan de hand van een uitgebreide literatuurstudie met zoektermen “hypersexual”, “hypersexuality”, “sex addiction”, “sexual impulsivity”, “sexual compulsivity” en “out-of-control sexual behavior”. De veelheid aan termen duidt meteen op het probleem dat er geen sprake is van een algemeen aanvaarde definitie en/of theoretische visie. Hyperseksualiteit wordt meer algemeen beschreven als een patroon van wederkerende, intense, en excessieve preoccupatie met seksuele fantasie, drang, en gedrag dat moeilijk te controleren is door de persoon in kwestie.

 

Belangrijkste bevindingen

Het artikel rapporteert een prevalentie tussen 2 en 6% van hyperseksualiteit waarbij deze veel hoger ligt in een forensische setting. Hierbij geven ze ook aan dat het gebrek aan algemeen aanvaarde diagnostische criteria maakt dat deze cijfers voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden.  

In de huidige versie van de DSM (Diagnostic and Statistic Manual of Mental disorders) en ICD wordt hyperseksualiteit niet weerhouden als een op zich staande stoornis. De redenen hiervoor zijn niet helemaal duidelijk. Argumenten van het risico op misbruik in juridische setting en onvoldoende wetenschappelijk bewijs dat het om een apart te onderscheiden stoornis gaat worden aangehaald. Voor wie met vragen zit hoe er momenteel dan een diagnose van hyperseksualiteit gesteld kan worden verwijs ik naar het artikel van Kreuger (2016). Het is nog onduidelijk of hyperseksualiteit al dan niet zal verschijnen in de volgende editie van de ICD. Het voorstel dat er ligt plaatst hyperseksualiteit onder de impulscontrole stoornissen als “complusive sexual behavior”.

 

Bedenkingen die gemaakt kunnen worden over de conceptualisatie van hyperseksualiteit als een stoornis geven ze weer vanuit drie invalshoeken

Als eerste is vanuit wetenschappelijk standpunt geen consensus over constructen als “controleverlies”. Daarbij is het ook niet duidelijk of hyperseksualiteit wijst op verhoogd seksueel verlangen of beperkte controle ervan. Hyperseksualiteit is daarnaast vaak een uiting van een andere klinische stoornis of psychologisch probleem. Waarbij de aanpak van de onderliggende stoornis meer aangewezen is dan het stellen van de diagnose hyperseksualiteit. De prevalentiegegevens zijn daarnaast ook niet consistent waarbij er prevalenties tot 18% werden gerapporteerd. Wat vragen doet rijzen bij de validiteit van de meetinstrumenten en/of het concept als stoornis. Als laatste dient de wetenschap zich ook de vraag te stellen in welke mate sommige seksuele gedragingen zoals seksuele monogamie niet meer een culturele verwachting zijn dan een aandoening.

Aansluitend is er de tweede invalshoek, m.n. deze van de “normofilie”, zijnde dat hyperseksualiteit een expressie kan zijn van seksualiteit die enkel verschilt van de sociale normen maar niet  per definitie pathologisch dient te zijn. En in het bijzonder zien we dat er grote verschillen zijn in seksuele verlangens en gedrag tussen mannen en vrouwen. Het pathologiseren, definiëren als zijnde een ziekte, brengt grote risico’s met zich mee. Hierbij wordt verwezen naar de diagnose van homoseksualiteit die in de DSM beschreven stond en pas in 1973 geschrapt werd. Maar bedenk ook volgende situatie; twee individuen hebben een gelijke seksuele activiteit maar één van de twee krijgt van zijn dokter te horen dat hij lijdt aan een stoornis. Dit zal uiteraard ook een impact hebben op de ervaren lijdensdruk en visie t.a.v. zijn gedrag. Verder kan hyperseksualiteit bij sommigen ook verklaard worden als aangeleerd gedrag om om te gaan met emoties.

De derde en laatste invalshoek is de forensische. Hierbij wordt het risico aangehaald van problemen in juridische setting aangaande verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid indien er een formele diagnose van hyperseksualiteit gesteld kan worden.

 

Er zijn verschillende theoretische verklaringsmodellen voor hyperseksualiteit. Het kan verklaard worden als compulsiviteit, impulsiviteit, stoornis in het seksuele excitatie/inhibitie systeem, verslavingsstoornis of neurobiologische afwijkingen. Bij compulsiviteit wordt seksueel gedrag gesteld om een spanning te doen verminderen. Bij impulsiviteit wordt seksueel gedrag gesteld om een aangenaam gevoel te bekomen waarbij de impulscontrole onvoldoende is. Het excitatie/inhibitie model leunt op de assumptie van de aanwezigheid van specifieke neurofysiologische systemen waarvan de werking en het effectief bestaan ervan nog onvoldoende onderbouwd is. Het verslavingsmodel voegt de elementen van compulsiviteit, impulsiviteit en neurobiologie samen in combinatie met blootstelling aan seksuele prikkels en veranderingen in cognitieve en andere processen.

 

De “Sexhavior Cycle”

De auteurs brengen een model naar voor waarbij verhoogde opwinding (arousal) een negatieve impact heeft op het beslissingsproces. Individuen die lijden aan hyperseksualiteit hebben mogelijks een verhoogde opwinding waardoor de negatieve impact op hun cognitie groter is. Dit laatste noemen ze “cognitive abeyance”, te vertalen als een tijdelijke onbeheersdheid van de cognities. In deze toestand is er een grotere kans dat er overgegaan wordt tot seksueel gedrag. Bij en na het stellen van dit gedrag ontstaat er een seksuele verzadiging (sexual satiation) en begint het opwindingsniveau te zakken. Wanneer dit gebeurd daalt de negatieve impact van de opwinding op de cognities terug en wordt een individu helderder bewust van zijn gesteld gedrag. Hierop kan het zijn dat er een innerlijk conflict ontstaat indien het gedrag niet in lijn is met de eigen morele of sociale waarden waardoor nieuw seksueel gedrag voorkomen wordt. De seksuele opwinding zakt verder tot een neutraal niveau (post-sexual satiation) waarna het weer begint te stijgen en de cirkel opnieuw kan beginnen.

 

 niel

 

Opmerkingen bij de studie

Een sterkte is dat deze studie het pijnpunt van het ontbreken van algemeen aanvaarde criteria naar voren brengt. Bovendien pleiten ze ook voor voldoende nuance in deze complexe problematiek. De groep mensen die lijden aan hyperseksualiteit bestaan immers uit een zeer heterogene groep waarin de uitlokkende en onderhoudende factoren zeer verschillend kunnen zijn. De impact van de sociale normen en waarden rond seksualiteit wordt ook als een belangrijk aandachtspunt naar voren gebracht.

Het is echter jammer dat de auteurs geen eigen voorstel doen van diagnostische criteria of definitie. Uit het artikel kan wel worden afgeleid dat ze dit niet hebben gedaan om niet voorbij te gaan aan de nodige nuances.

Verder is het ook opmerkelijk dat er geen expliciete vragen worden gesteld bij de bijzondere situatie waarin de DSM-5 wel hyposeksualiteit (hypo-actief seksueelverlangenstoornis) als stoornis erkent, en deze in de laatste editie zelfs opgesplitst werd volgens sekse.

 

Conclusie

De studie geeft een mooi overzicht over het concept seksualiteit en de aandachtspunten die rijzen wanneer dit concept als een psychische stoornis gedefinieerd wordt. Hun voorgesteld model geeft zowel mogelijkheden naar verder onderzoek als klinische aangrijppunten voor de behandeling.

 

Referenties

Walton, M.T., Cantor, J.M., Bhullar, N. et al. (2017). Hypersexuality: A Critical Review and Introduction to the “Sexhavior Cycle”. Archives of Sexual Behavior, 46(8), 2231–2251. https://doi.org/10.1007/s10508-017-0991-8

Krueger, R. B. (2016). Diagnosis of hypersexual or compulsive sexual behavior can be made using ICD-10 and DSM-5 despite rejection of this diagnosis by the American Psychiatric Association. Addiction, 111(12), 2110–2111. http://dx.doi.org/10.1111/add.13366

 

Hypersexuality: A Critical Review and Introduction to the “Sexhavior Cycle”

 

Inleiding

Walton et al (2017) besloten in het daglicht van de komst van de ICD-11 (International Classification of Diseases, 11e editie) het concept hyperseksualiteit onder de loep te nemen. Dit deden ze aan de hand van een uitgebreide literatuurstudie met zoektermen “hypersexual”, “hypersexuality”, “sex addiction”, “sexual impulsivity”, “sexual compulsivity” en “out-of-control sexual behavior”. De veelheid aan termen duidt meteen op het probleem dat er geen sprake is van een algemeen aanvaarde definitie en/of theoretische visie. Hyperseksualiteit wordt meer algemeen beschreven als een patroon van wederkerende, intense, en excessieve preoccupatie met seksuele fantasie, drang, en gedrag dat moeilijk te controleren is door de persoon in kwestie.

 

Belangrijkste bevindingen

Het artikel rapporteert een prevalentie tussen 2 en 6% van hyperseksualiteit waarbij deze veel hoger ligt in een forensische setting. Hierbij geven ze ook aan dat het gebrek aan algemeen aanvaarde diagnostische criteria maakt dat deze cijfers voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden.  

 

In de huidige versie van de DSM (Diagnostic and Statistic Manual of Mental disorders) en ICD wordt hyperseksualiteit niet weerhouden als een op zich staande stoornis. De redenen hiervoor zijn niet helemaal duidelijk. Argumenten van het risico op misbruik in juridische setting en onvoldoende wetenschappelijk bewijs dat het om een apart te onderscheiden stoornis gaat worden aangehaald. Voor wie met vragen zit hoe er momenteel dan een diagnose van hyperseksualiteit gesteld kan worden verwijs ik naar het artikel van Kreuger (2016). Het is nog onduidelijk of hyperseksualiteit al dan niet zal verschijnen in de volgende editie van de ICD. Het voorstel dat er ligt plaatst hyperseksualiteit onder de impulscontrole stoornissen als “complusive sexual behavior”.

 

Bedenkingen die gemaakt kunnen worden over de conceptualisatie van hyperseksualiteit als een stoornis geven ze weer vanuit drie invalshoeken.

Als eerste is vanuit wetenschappelijk srandpunt geen consensus over constructen als “controleverlies”. Daarbij is het ook niet duidelijk of hyperseksualiteit wijst op verhoogd seksueel verlangen of beperkte controle ervan. Hyperseksualiteit is daarnaast vaak een uiting van een andere klinische stoornis of psychologisch probleem. Waarbij de aanpak van de onderliggende stoornis meer aangewezen is dan het stellen van de diagnose hyperseksualiteit. De prevalentiegegevens zijn daarnaast ook niet consistent waarbij er prevalenties tot 18% werden gerapporteerd. Wat vragen doet rijzen bij de validiteit van de meetinstrumenten en/of het concept als stoornis. Als laatste dient de wetenschap zich ook de vraag te stellen in welke mate sommige seksuele gedragingen zoals seksuele monogamie niet meer een culturele verwachting zijn dan een aandoening.

Aansluitend is er de tweede invalshoek, m.n. deze van de “normofilie”, zijnde dat hyperseksualiteit een expressie kan zijn van seksualiteit die enkel verschilt van de sociale normen maar niet  per definitie pathologisch dient te zijn. En in het bijzonder zien we dat er grote verschillen zijn in seksuele verlangens en gedrag tussen mannen en vrouwen. Het pathologiseren, definiëren als zijnde een ziekte, brengt grote risico’s met zich mee. Hierbij wordt verwezen naar de diagnose van homoseksualiteit die in de DSM beschreven stond en pas in 1973 geschrapt werd. Maar bedenk ook volgende situatie; twee individuen hebben een gelijke seksuele activiteit maar één van de twee krijgt van zijn dokter te horen dat hij lijdt aan een stoornis. Dit zal uiteraard ook een impact hebben op de ervaren lijdensdruk en visie t.a.v. zijn gedrag. Verder kan hyperseksualiteit bij sommigen ook verklaard worden als aangeleerd gedrag om om te gaan met emoties.

De derde en laatste invalshoek is de forensische. Hierbij wordt het risico aangehaald van problemen in juridische setting aangaande verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid indien er een formele diagnose van hyperseksualiteit gesteld kan worden.

 

Er zijn verschillende theoretische verklaringsmodellen voor hyperseksualiteit. Het kan verklaard worden als compulsiviteit, impulsiviteit, stoornis in het seksuele excitatie/inhibitie systeem, verslavingsstoornis of neurobiologische afwijkingen. Bij compulsiviteit wordt seksueel gedrag gesteld om een spanning te doen verminderen. Bij impulsiviteit wordt seksueel gedrag gesteld om een aangenaam gevoel te bekomen waarbij de impulscontrole onvoldoende is. Het excitatie/inhibitie model leunt op de assumptie van de aanwezigheid van specifieke neurofysiologische systemen waarvan de werking en het effectief bestaan ervan nog onvoldoende onderbouwd is. Het verslavingsmodel voegt de elementen van compulsiviteit, impulsiviteit en neurobiologie samen in combinatie met blootstelling aan seksuele prikkels en veranderingen in cognitieve en andere processen.

 

De “Sexhavior Cycle”

De auteurs brengen een model naar voor waarbij verhoogde opwinding (arousal) een negatieve impact heeft op het beslissingsproces. Individuen die lijden aan hyperseksualiteit hebben mogelijks een verhoogde opwinding waardoor de negatieve impact op hun cognitie groter is. Dit laatste noemen ze “cognitive abeyance”, te vertalen als een tijdelijke onbeheersdheid van de cognities. In deze toestand is er een grotere kans dat er overgegaan wordt tot seksueel gedrag. Bij en na het stellen van dit gedrag ontstaat er een seksuele verzadiging (sexual satiation) en begint het opwindingsniveau te zakken. Wanneer dit gebeurd daalt de negatieve impact van de opwinding op de cognities terug en wordt een individu helderder bewust van zijn gesteld gedrag. Hierop kan het zijn dat er een innerlijk conflict ontstaat indien het gedrag niet in lijn is met de eigen morele of sociale waarden waardoor nieuw seksueel gedrag voorkomen wordt. De seksuele opwinding zakt verder tot een neutraal niveau (post-sexual satiation) waarna het weer begint te stijgen en de cirkel opnieuw kan beginnen.

 

 

 

 

Opmerkingen bij de studie

Een sterkte is dat deze studie het pijnpunt van het ontbreken van algemeen aanvaarde criteria naar voren brengt. Bovendien pleiten ze ook voor voldoende nuance in deze complexe problematiek. De groep mensen die lijden aan hyperseksualiteit bestaan immers uit een zeer heterogene groep waarin de uitlokkende en onderhoudende factoren zeer verschillend kunnen zijn. De impact van de sociale normen en waarden rond seksualiteit wordt ook als een belangrijk aandachtspunt naar voren gebracht.

Het is echter jammer dat de auteurs geen eigen voorstel doen van diagnostische criteria of definitie. Uit het artikel kan wel worden afgeleid dat ze dit niet hebben gedaan om niet voorbij te gaan aan de nodige nuances.

Verder is het ook opmerkelijk dat er geen expliciete vragen worden gesteld bij de bijzondere situatie waarin de DSM-5 wel hyposeksualiteit (hypo-actief seksueelverlangenstoornis) als stoornis erkent, en deze in de laatste editie zelfs opgesplitst werd volgens sekse.

 

Conclusie

De studie geeft een mooi overzicht over het concept seksualiteit en de aandachtspunten die rijzen wanneer dit concept als een psychische stoornis gedefinieerd wordt. Hun voorgesteld model geeft zowel mogelijkheden naar verder onderzoek als klinische aangrijppunten voor de behandeling.

 

 

Referenties

Walton, M.T., Cantor, J.M., Bhullar, N. et al. (2017) Hypersexuality: A Critical Review and Introduction to the “Sexhavior Cycle”. Arch Sex Behav 46: 2231. https://doi.org/10.1007/s10508-017-0991-8

 

Krueger, R. B. (2016) Diagnosis of hypersexual or compulsive sexual behavior can be made using ICD-10 and DSM-5 despite rejection of this diagnosis by the American Psychiatric Association. Addiction, 111: 2110–2111. http://dx.doi.org/10.1111/add.13366