ASO Dr. Robin Baeten stond samen met het UFC-team stil bij een overzichtsartikel over middelengebruik bij seksuele daders (Abracen et al., 2017). Een belangrijke en complexe risicofactor waarvan de paden die lijden tot seksuele grensoverschrijding nog niet helemaal werden opgehelderd.
Substance abuse among sexual offenders: Review of research and clinical implications
De insteek van het overzichtsartikel begint bij de vaststelling dat middelengebruik, maar in het bijzonder alcoholgebruik een belangrijke risicofactor is voor het plegen van seksuele feiten. Zo werd gevonden dat 25-50% van de seksuele daders alcoholmisbruik vertoonden, en 20% illegaal middelenmisbruik. Betreffende ernstig alcoholmisbruik werden zelfs cijfers geciteerd van 41,2% bij seksuele daders tegenover 4,2% bij niet-seksuele daders. Echter vertoonden niet-seksuele daders meer licht en matig alcoholmisbruik. Dit gegeven is dus waar voor niet-seksuele feiten, maar de grootte van het effect lijkt disproportioneel bij seksuele feiten.
Dit gegeven boeide de auteurs dermate dat ze grondig onderbouwd door literatuur uit verschillende onderzoeksdomeinen de pathways trachten te beschrijven via welke deze risicofactor zou kunnen leiden tot het plegen van seksuele feiten. Er wordt aangehaald dat zowel aan dader- als slachtofferzijde effecten van alcoholintoxicatie kunnen meespelen. Aan slachtofferzijde treedt er een vergrootte seksuele receptiviteit op en een verminderde seksuele weigerings-assertiviteit. Aan daderzijde treedt een duidelijke afname van de interpretatie van sociale cues op, met een verhoogde perceptie van de seksuele receptiviteit van de andere.
Vervolgens zetten de auteurs uiteen hoe deficiënte intimiteitsbeleving, verhoogde negatieve emotionaliteit en hechtingsproblemen samenhangend met alcohol als coping een belangrijk etiologische cluster kunnen vormen bij seksuele daders.
De implicaties voor de praktijk zijn volgens de auteurs dat het zeer belangrijk is- en blijft – dat middelengebruik zowel klinisch als gestandaardiseerd bevraagd dient te worden bij alle seksuele daders. Tevens is des te meer duidelijk dat deze factor speciale aandacht verdient bij zowel risico-inschatting als behandeling, omdat de precieze samenhang met de feiten kan variëren. Dit is van belang voor het bepalen van de therapeutische strategie. Zo breken de auteurs ook nog een lans voor het belang van de therapeutische relatie in de behandeling van deze complexe populatie met vaak comorbide, ernstige psychiatrische problemen.
Om dit alles te vervolledigen stellen Abracen en collega’s ook nog een nieuw model, gebaseerd op het Risk-Need-Responsivity model voor, waarin deze aandachtspunten kracht wordt bijgezet. Ze noemen dit het Integrated Risk Assessment and Treatment System (IRATS).
De studie brengt geen state-of-the-art inzichten, maar tracht gegevens samen te brengen om hierop een bestaand behandelmodel te voorzien van enkele aandachtspunten en aanscherpingen. Dit is, ondanks de ietwat slordige redactie en methodologie, een verdienstelijk doel.
Abracen J, Looman J, Ferguson M. (2017). Substance abuse among sexual offenders: review of research and clinical implications. Journal of Sexual Aggression, 23(3), 235–250.