Alexander Lucardie, assistent in de psychiatrie, gaf een Journal Club in september 2022 over het thema 'chemsex', ook het UFC krijgt hier immers zowel in forensische als niet-forensische context meer te maken. Lees hier het verslag van de Journal Club. 

Chemsex is een goed gedefinieerd begrip, waarbij er gebruik wordt gemaakt van drugs net voor of tijdens de seksuele activiteiten. Dit om de seksuele ervaring te faciliteren, te verlengen of te intensifiëren. De meest frequent voorkomende drugs zijn amfetamines (speed, crystal meth), GHB/GBL (vloeibare XTC) en Ketamine. Chemsex vindt hoofdzakelijk plaats binnen de gemeenschap van “men who have sex with men” (MSM), oftewel de niet-heteroseksuele mannelijke populatie.

Niet-heteroseksuele chemsex werd binnen Europa in kaart gebracht middels de uitgebreide European ‘Men-who-have-sex-with-men Internet Survey’ in 2017, met meer dan 120.000 respondenten. Hieruit bleek dat meer dan 15% ooit aan chemsex heeft gedaan. Er was verder een opvallende heterogeniteit tussen de verschillende Europese landen, cf. infra.

Het is aangetoond dat de subpopulatie van chemsex beoefende MSM gepaard gaan met een aantal hoog-risico (seksuele) gedragingen en eigenschappen. Er is bijvoorbeeld sprake van een hogere frequentie aan condoomloze anale seks met seropositieve partners (of waarbij de status niet gekend is), alsook betrekkingen met multipele seksuele partner (al dan niet in groepsverband). Tevens is de prevalentie van HIV seropositieve status en seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) hoger binnen deze groep. Uiteraard zijn er ook voor de hand liggende risico’s verbonden aan druggebruik zelf, zoals potentiële overdosis en ontwikkeling van een stoornis in middelenmisbruik. Denk verder ook bijvoorbeeld aan Hepatitis C door intraveneus druggebruik.

Het mentaal welzijn van deze subpopulatie dient ook de nodige aandacht te krijgen. Onderzoek toont aan dat een niet-heteroseksuele oriëntatie an sich gepaard gaat met een hogere incidentie van psychiatrische problematieken. Het “Minority Stress Model” wordt geopperd als mogelijke verklaring hiervoor, waarbij stigmatisering een belangrijke rol speelt. Cross-sectioneel onderzoek heeft aangetoond dat de chemsex subpopulatie globaal een significant verhoogde prevalentie heeft wat betreft psychiatrische problematiek (denk aan angstklachten, depressieve klachten), doch dat er geen majeur verschil bestaat wat betreft klinisch significante symptomatologie (d.w.z. problematiek waarvoor therapeutische interventie noodzakelijk wordt geacht). Wellicht spelen een aantal beschermende factoren een rol, waarbij chemsex MSM over het algemeen nauwe banden kennen met de LGBT gemeenschap, hetgeen een positief effect op het welzijn zou hebben. Problematisering van het gebruik (zowel door de persoon zelf als door de omgeving) zou een risicofactor zijn voor het mentaal welzijn: er werd aangetoond dat druggebruik binnen de LGBT gemeenschap vaker genormaliseerd wordt. Dit zijn uiteraard hoofdzakelijk hypothetische bedenkingen.

Noemenswaardig blijft echter het significant verschil in de prevalentie van psychiatrische problemen in vergelijking met de algemene populatie. Een Duitse studie in 2020 toonde dat de prevalentie van klinisch significante depressieve symptomen in de bestudeerde MSM chemsex populatie (11.9%), bijna twee keer zo hoog lag als in de algemene Duitse mannelijke populatie (6.1%). De prevalentie van PTSD lag nog vele maal hoger, met 11.5% bij chemsex MSM vergeleken met 0.9% in de algemene populatie. 46.6% van de respondenten in dezelfde studie rapporteerden niet-consensuele handelingen te hebben ervaren tijdens seksuele betrekkingen in chemsex verband. Bovenstaande gegevens zijn absoluut noemenswaardig, doch let ook op de aanzienlijke beperkingen van dergelijke studies (met verschillende mogelijke vormen van bias). Individuele causale verbanden leggen blijft echter ook moeilijk gezien de cross-sectionele aard van de studies.

Overkoepelend dient er voldoende aandacht te zijn voor deze subpopulatie, vooral gezien de significante somatische en psychiatrische morbiditeit die hiermee geassocieerd wordt, en de mogelijke implicaties hiervan op individueel en maatschappelijk niveau. Screening en vroegtijdige interventie onder de vorm van ‘harm reduction’ strategieën (denk bijvoorbeeld aan ‘tailor-made’ drugcounseling rond chemsex, ‘pre-exposure profylaxe’ ter preventie van HIV) zijn belangrijke overwegingen die gemaakt kunnen worden, doch meer onderzoek naar de doeltreffendheid hiervan is noodzakelijk.

Geraadpleegde bronnen:

  1. Bohn A et al. Chemsex and Mental Health of Men Who Have Sex With Men in Germany. Front Psychiatry. 2020 Nov 4.
  2. EMIS 2017: – The European Men-Who-Have-Sex-With-Men Internet Survey
  3. King M, Semlyen J, Tai SS, Killaspy H, Osborn D, Popelyuk D, et al.. A systematic review of mental disorder, suicide, and deliberate self harm in lesbian, gay and bisexual people. BMC Psychiatry. (2008)
  4. Prestage G, Hammoud M, Jin F, Degenhardt L, Bourne A, Maher L. Mental health, drug use and sexual risk behavior among gay and bisexual men. Int J Drug Policy. (2018)
  5. Hibbert MP, Brett CE, Porcellato LA, Hope VD. Psychosocial and sexual characteristics associated with sexualised drug use and chemsex among men who have sex with men (MSM) in the UK. Sex Transm Infect. (2019)